:49:15
Wat doe jij hier ?
In die kleren ?
:49:18
Je lijkt wel 'n wasvrouw.
:49:21
Ik heb m'n gezicht niet verloren.
:49:28
Ik zag je in de bakkers winkel.
:49:32
Hij denkt vast...
:49:35
Hij zag dat het 'n ongelukje was.
Geef niet zo snel op.
:49:39
Wat weet jij ervan ?
Jij bent mooi.
:49:43
Voor jou was 't altijd gemakkelijk.
:49:45
Gemakkelijk ?
Ik herinner 't me anders.
:49:49
Je moet geholpen worden.
:49:52
Was ik maar niet zo stuntelig.
:49:55
Kom mee naar 't kasteel.
:49:57
We frissen je op
en dan ga je naar hem toe.
:50:01
Hij is beneden m'n stand,
zegt moeder.
:50:05
Dat heeft ze dan mis.
De bakker is geweldig.
:50:08
En hij kan koken ook.