:19:02
Eén keer per week.
:19:06
Kunt u praten?
:19:08
Hij heeft je 't antwoord gegeven.
:19:12
U bent gewond.
- Het is niets bijzonders.
:19:15
Er moet naar gekeken worden.
- Nee, het gaat prima.
:19:19
Waar is de dichtstbijzijnde stad?
- Dat kan wel 150 km zijn.
:19:23
Wel 150 km? Wat moeten we doen?
:19:27
We zullen moeten lopen.
:19:30
We moeten een schuilplaats zoeken,
of jullie bevriezen.
:19:33
Ik kan zo niet lopen.
- Dan zal ik u moeten helpen.
:19:39
U bent vast niet blij
met ons gezelschap.
:19:42
Dat kan ik niet zeggen.
:19:43
We kunnen u helpen.
:19:46
Ik kan een vals liedje zingen...
:19:49
en Sam kan u leren valsspelen.
:19:53
Dan voelt u zich vast veel beter.
:20:00
Waar kijkt u naar?
- Uw schoenen.
:20:04
M'n schoenen?
:20:06
Dat maakt deze reis de moeite waard.
:20:09
U bent de eerste man
die daar naar kijkt...
:20:12
sinds ik 14 jaar oud was.
:20:14
Die schoenen houden het geen dag vol.
:20:17
Dan loop ik wel zonder.