:41:01
We gaan naar de stallen.
:41:04
In feite wil hij niet de paarden
aan haar laten zien, maar mij.
:41:09
O ja ? Waarom ?
:41:10
Hij wil indruk maken
met mijn charmes.
:41:13
Je pols is vast wel zover dat je
vader nog eens kunt inschenken.
:41:19
Ja, graag.
- Ik kan het niet.
:41:21
Als de plicht fluistert: Gij moet,
antwoordt de jeugd: Ik kan niet.
:41:27
Mispunt. En het citaat klopt niet eens.
:41:57
Kom je volgend weekend ?
:41:59
Je mag je theezakje meenemen
en je kunt paardrijden.
:42:10
Ik moet me haasten. Tot maandag.
:42:36
Mijn poederdoos is leeg.
Mag ik de jouwe even ?
:42:57
Wat doen we ?
- Naar huis. Misschien belt hij.