:34:04
Uh, meer brood.
We hebben meer brood nodig. Kan je wat halen, aub ?
:34:08
Bedoelt hij jou of mij ?
Ik dacht dat ik de bakker was. Ik.
:34:11
Er is bloed op je schort.
Denk je dat dit van een croissant komt ?
:34:14
Oh. Uh, juist.
:34:16
Oh, God-- God zegen.
:34:19
Dank je, dank je.
:35:08
Meneer. Wijn, alstublieft.
:35:15
Mooi zwaard.
Dank je, jonkvrouwe.
:35:18
Is het een lang zwaard
of een kort zwaard ? Wel, lang genoeg.
:35:22
Hou je je zwaard
gepolijst ? Uh, wanneer het tijd is.
:35:26
En doe je het zelf
of heb je hulp ?
:35:30
Mm, zelf. Ik, uh, vertrouw mijn
zwaard aan niemand anders toe.
:35:36
Komaan, je maakt brood
zoals een beenhouwer. Haast je ! Haast je !
:35:41
Ik wilde de beenhouwer zijn.
:35:45
Wat nu ?
Voeg zout toe.
:35:55
Hey, jij !
Haast je met die twee.