:49:01
Begrijpt hij dat?
:49:04
Schatje, ik kan je niet helpen
als je niet tegen mij praat.
:49:10
Waarom vind hij Elisabeth
niet leuk?
:49:13
Omdat ze jou leuk vind.
- En?
:49:17
Hij wil niet dat je gelukkig bent.
:49:22
Schatje, dit heeft niks met Charlie te
maken, dat weet je toch.
:49:29
Het gaat om jou, schatje,
en dat is oké.
:49:35
Charlie bestaat niet.
:49:38
Dat moet je niet zeggen.
- Waarom niet?
:49:43
Je maakt hem boos.
:49:46
Nou en, dan maak ik hem
boos.
:49:49
Laat hem maar komen en tegen me
schreeuwen, ik wil hem zien.
:49:51
Waar is hij?
:49:53
Wil je hem zien?
:50:15
Wie moet dat voorstellen?
:50:17
Charlie en mama,
zij had hem leuk gevonden.
:50:22
Nee, geloof me,
mama zou Charlie niet leuk vinden.
:50:26
Dat is niet wat hij zegt.
:50:32
Wat bedoel je?
:50:36
Wat bedoel je, en wat zegt hij?
:50:42
Wat zegt Charlie?
Praat tegen mij, wat zegt hij?
:50:45
Hij zegt dat hij haar wel
had kunnen bevredigen.
:50:50
Wie heeft je gezegd om dat
te zeggen?
:50:52
Charlie heeft dat gezegd.
- Nee.
:50:54
Wie vertelde je dat?
- Er is geen Charlie.
:50:57
Wie zei dat?
:50:58
Hij niet, wie zei dat?