:33:03
Hoe weet je dat?
- Hij kwam terug terwijl ik er nog was.
:33:07
Ik heb me onder het bed verstopt.
Hij heeft me niet gezien.
:33:13
Ik geloof het niet.
M'n maag krimpt ineen.
:33:17
Hij deed o zo lief tegen die snol.
:33:20
Hij zei van die dingen als: Het komt
goed. We zijn gauw weer samen.
:33:25
Stel dat hij je had ontdekt.
- Zo ver dacht ik niet vooruit.
:33:29
Ver vooruit? Dat had
in twee seconden kunnen gebeuren.
:33:33
Toen belde hij weer. Waarschijnlijk
naar die Helen Moss.
:33:40
Maar ze was er niet,
dus hij liet een boodschap achter.
:33:45
Hij zei: 'Zeg dat Tom heeft gebeld.'
Hoor je wat ik zeg? 'Tom'.
:33:50
Ik kan je volgen. Hij heet Paul.
Maar ik wil het niet horen.
:33:55
Ik heb het goed gedaan.
Dat vond Ted ook.
:33:58
Een beroeps had 't niet beter gedaan.
Ik heb alles teruggelegd waar het lag.
:34:04
Ik heb maar één foutje gemaakt.
:34:07
Ik heb m'n leesbril
op het tafeltje laten liggen.
:34:12
Ik heb chocolademousse voor u.
Vorige keer was zo'n succes.
:34:17
Ik dacht, ik maak nog wat lekkers.
Zal ik het opscheppen?
:34:22
Verdeel het, dan nemen we allemaal.
- Dat is een goed idee.
:34:27
Kom dan. Hier ergens
heb ik hem laten liggen.
:34:35
Gaat het? Heeft u hulp nodig?
:34:39
Nee hoor, ik kom er zo aan.
- Prima.
:34:55
Kunnen we iets doen?
- Koffie of thee?
:34:59
Thee. Ik wil thee.
- Ik heb je bril gevonden.