:52:01
Waar verstopte hij zich?
-Hij woonde bij de koeien.
:52:08
Was hij anders dan de mensen?
-Alleen van binnen.
:52:12
In zijn keel zag je het heelal.
-Dat past nooit.
:52:18
Bij hem wel.
-Hoe dan?
:52:21
Dan moet hij groter zijn
dan het hele heelal.
:52:26
En hij zag er toch niet anders uit?
:52:30
Alleen van binnen was hij anders.
:52:33
Het slaat nergens op.
-Dat hoeft ook niet.
:52:37
Het gaat om de gedachte.
-Wat stom.
:52:40
Het is magie.
-Wat ben jij stom.
:52:43
Ik ben niet stom.
Jij begrijpt het niet. Dat wil je niet.
:52:48
Je durft toch niet weg te gaan.
-Denk je dat?
:52:52
Ik laat je terugslepen.
-O ja, meneer de radja?
:52:57
Dat is goed, hoor.
Dan kijk ik gewoon niet naar je.
:53:02
Ik hou mijn tanden op elkaar
en vertel jou nooit meer iets.
:53:08
Zelfs niet dat ik je vader heb gezien.
:53:12
Zeg op.
:53:16
Bij mij komt hij niet.
Ik sterf omdat hij niet van me houdt.
:53:20
Van mij wel.
-Maar hij is mijn vader.
:53:23
Doe dan niet zo onbehoorlijk.
-Dat doe ik niet.
:53:26
Je bent zo'n zure.
De zon mag niet eens in je kamer schijnen.
:53:32
Hoe kan dat nou? Het regent.
-Nou en?
:53:35
Anders deed ik het wel.
-Dat doe je anders ook niet.
:53:40
Ik ben niet zuur.
:53:48
Wil hij Colin nooit zien?
-Hij is bang van 'm te gaan houden.
:53:52
Bang om van z'n zoon te gaan houden?
:53:55
Soms wil hij wel een week lang
niemand zien.