:35:04
Verdomme.
:35:06
Wat is er?
:35:10
Wie is daar?
:35:19
Ik viel eindelijk in slaap.
:35:22
We hadden afgesproken.
-Niet waar.
:35:26
Ik hou me aan m'n afspraken.
-Heb je wat met deuren?
:35:31
Ik heb je om zeven uur gebeld.
-Ik ben vroeg opgestaan.
:35:35
Ik heb op je gewacht.
-Luister je berichten af.
:35:40
Kom over 'n maand maar terug.
-Waarom denk je dat ik terugkom?
:35:45
Waarom ben je hier?
:35:47
Als je iemand zegt
ergens te zullen zijn. . .
:35:51
dan doet hij moeite
om daarheen te gaan. Je zou. . .
:35:55
Wat zit er in de zak?
-Wat?
:35:58
Wat zit daarin?
-Gaat je niet aan.
:36:02
Heb je koffie?
-Verdien je koffie, denk je?
:36:08
En eten?
:36:11
Eten verdien je beslist niet.
:36:15
Koffie, suiker, zoetjes en. . .
-zwart.
:36:19
Wat je wilt.
-Gewoon zwart.
:36:24
Wat voor moeite heb je
moeten doen om koffie te halen?
:36:29
Je laat niets los.
Wat voor werk doe je?
:36:32
Wat maakt dat uit?
:36:34
Wat dat uitmaakt?
Je staat in mijn slaapkamer. . .
:36:38
en snuffelt in m'n slipjesla.
Dat maakt 't uit.
:36:43
Wie ben je?
:36:46
Iemand die z'n afspraken nakomt.
:36:50
Je bent getrouwd.
:36:54
Geef me die koffie.
Geef m'n koffie terug.