1:27:02
Pa, waar ben je mee bezig?
Je kan jezelf bezeren.
1:27:04
Iemand moet het doen.
1:27:13
Pap. Dit is belachelijk.
Dit is totaal belachelijk.
1:27:16
Dat is het niet.
1:27:18
Hij woonde bij de zee.
Nu sterft hij bij de zee.
1:27:23
Dit is geen zee, pap.
1:27:25
Dit is het Winnipac meer.
Niet de Atlantische oceaan.
1:27:28
Het is een zeemannenlucht vannacht.
1:27:32
Hij zat bij de marine. Pap.
Hij was geen viking.
1:27:35
Dit heeft hij altijd gewild.
1:27:38
Dit is wat hij krijgt.
1:27:41
Pap, we hebben
hier buren, oké?
1:27:42
Laat ze doodvallen.
1:27:54
Jezus.
1:28:03
Pap?
1:28:05
Gaat goed. Gaat goed.
1:28:10
Hij hield het een tijdje vol.
Toch?
1:28:13
Op de enige manier die hij wist.
1:28:16
Je had wel een of twee
dingen van hem kunnen leren.
1:28:20
Nee. Heb ik gedaan.
1:28:22
Ik heb 36 verschillende
scheepsknopen geleerd.
1:28:26
Wat doen die knopen ertoe?
1:28:28
De man had karakter.
1:28:30
Dat had je van hem
kunnen leren.
1:28:33
Ik heb het van jou proberen te leren.
1:28:44
Ik krijg blaren.
1:28:46
Laten we hierheen gaan.