:31:01
Spot niet met de goden.
:31:09
Ze komen voor mij.
:31:12
De wind brengt ze dichter.
- En als we vertrekken?
:31:16
Vanavond. Nu.
:31:19
Als we nu naar de stallen gaan,
twee paarden nemen en vertrekken.
:31:23
Naar het oosten rijden.
:31:26
En waar naartoe?
- Weg van hier.
:31:29
Ik kan op herten jagen, op konijnen.
Ik kan ons voeden.
:31:35
Maar dit is je thuis.
- Je hebt het jouwe voor mij verlaten.
:31:43
Sparta is nooit mijn thuis geweest.
:31:46
Mijn ouders stuurden me op mijn zestiende
daarheen om met Menelaüs te trouwen,
:31:49
maar het was nooit mijn thuis.
:31:51
We gaan leven van het land.
:31:52
Geen paleizen meer, geen bedienden.
Dat hebben we allemaal niet nodig.
:31:56
En je familie?
:31:58
We zouden mijn familie juist beschermen.
:32:00
Als we niet hier zijn,
hoeft er geen oorlog te komen.
:32:02
Menelaüs zal niet opgeven.
:32:04
Hij volgt ons over de hele wereld.
- Hij kent deze gebieden niet, ik wel.
:32:07
We kunnen binnen een dag verdwijnen.
:32:10
Je kent Menelaüs niet.
Je kent zijn broer niet.
:32:14
Ze zullen elk huis in Troje platbranden
om ons te vinden.
:32:19
Ze zullen nooit geloven
dat we vertrokken zijn.
:32:21
En als ze het wel geloven,
branden ze alles toch plat.
:32:28
Dan maak ik het hem gemakkelijk
om me te vinden.
:32:33
Ik ga naar hem toe en zeg
dat je van mij bent.
:32:41
Je bent zeer jong, mijn liefste.