:25:01
Monsters bestaan niet.
- Dat is een goede zaak.
:25:06
Ik hoorde een knal.
- Zoals van een knalpot?
:25:10
Zoals van een pistool.
:25:18
Vreemd, want we zijn weg
uit die slechte buurt.
:25:22
Hier zijn niet veel pistolen.
:25:26
Hoever vliegen kogels?
- Behoorlijk ver.
:25:30
Maar meestal blijven ze ergens in steken.
:25:33
En als dat niet zo is?
:25:36
Denk je aan die kogel
die door je raam kwam?
:25:41
Moeten we weer verhuizen?
- Ik vind het hier leuk.
:25:45
Ik ook, maar wat als die kogel ons vindt?
:25:48
Wacht even.
- Wat?
:25:51
Ik ben zo stom.
Hoe kón ik dat nu vergeten?
:25:57
Laat maar, je gelooft me toch niet.
- Zeg het.
:26:04
Toen ik vijf was, kwam er een fee
op bezoek in mijn kamer.
:26:07
Zal wel.
- Ik zei toch dat je me niet zou geloven.
:26:10
Ga maar slapen.
- Nee, vertel.
:26:16
Dus die fee komt in mijn kamer
:26:19
en ik zo van: 'Juist, jij bent een fee.'
Dus we praten wat.
:26:24
En ze vliegt rond
en gooit van alles omver.
:26:27
Vloog ze?
- Ja, maar ze had van die korte vleugeltjes,
:26:30
Die had ze misschien zelf gelijmd.
Alsof ik dat zou geloven.
:26:34
'Ik zal het je bewijzen', zei ze,
dus ze tast in haar rugzak
:26:39
en neemt er een onzichtbare mantel uit
die ze rond mijn hals bindt.
:26:43
En ze zegt dat hij ondoordringbaar is.
Weet je wat dat betekent?
:26:48
Het betekent dat er niks door kan.
Geen kogels, helemaal niks.
:26:52
Ze zei dat als ik hem zou dragen,
me niets kon overkomen.
:26:56
Dus dat deed ik en tot nu toe
is er nog nooit wat met me gebeurd.