:41:02
Oké, Natalie. Wie is Natalie?
:41:04
Natalie wie?
-Waarom?
:41:06
Misschien ken ik haar.
-Hij moet hier weg.
:41:10
Al goed, al goed.
:41:13
Hij heeft vast 'n auto.
We brengen hem erheen
:41:16
en zeggen dat hij moet oprotten.
:41:18
Zo kan hij niet naar buiten.
-Hoe kreeg jij 'm hier?
:41:21
Geen idee.
-Je weet het niet.
:41:26
Dit is mijn kamer niet.
Het is vast de zijne. Kom mee.
:41:30
We kunnen 'm niet achterlaten.
De werkster zal hem vinden
:41:34
en de politie bellen. Hij zag ons.
:41:38
Oké, we knappen hem op en leiden
hem weg met 'n pistool in de rug.
:41:43
Waarom zou ik 'n pistool hebben?
:41:46
Vast van hem.
Iemand als ik mag er geen dragen.
:41:51
Ik hoop het.
:41:59
Dewelke?
:42:04
We stelen z'n auto. Dat zal hem leren.
-Zwijg.
:42:07
Jij hebt mooi praten, met je Jag.
-Stap in.
:42:10
Ik rijd met hem. Jij volgt.
-De sleutels.
:42:14
Neem je eigen auto.
:42:43
Was hij bang?
:42:44
Van je ongure snor, denk ik.
-Hou op. Had z'n auto gestolen.
:42:49
Wat is er mis met deze?
-Niks. Wil je ruilen?
:42:55
En wat nu?
:42:57
Ik ga uitzoeken wat dat betekende.